Imkerij De Bijenhof 

 sinds 1980 

De Honingbij 

(Apis mellifera)

 
De honingbij behoort tot de groep van de insecten. Insecten kun je gemakkelijk herkennen door het aantal poten te tellen. Het kenmerkende aantal is zes. Binnen deze groep behoren ze tot de sociale insecten. Dat betekent dat ze in groepen bij elkaar leven en in de groep een eigen functie hebben. Zo is er bijvoorbeeld een groep die zich bezig houdt met voedselvoorziening, met zorg voor de woning, met verdedigen van het nest en wat er verder zoal voor specifieke taken voorkomen. Insecten die hun bestaan op een dergelijke manier hebben ingericht leven in staten of kolonies. Bij de honingbij spreekt men van ‘volk’. Een sociaal insect is voor zijn bestaan op het volk aangewezen. Buiten een volk kan hij niet leven en gaat na enige tijd dan ook dood.
Op een vergelijkbare manier leven ook de wespen, de hommels en de mieren (sociale insecten). Een kenmerkend verschil tussen wespen en hommels enerzijds en honingbijen anderzijds ligt in de manier waarop zij overwinteren. Hommels en wespen brengen in de zomer een aantal koninginnen voort. Hommels doen dat bij tientallen, wespen bij honderden. Deze koninginnen paren en zoeken vervolgens een plekje waar zij hopen de winter goed te doorstaan (diapauze). Doorgaans gelukt dat meestal maar enkele exemplaren. Deze zoeken in het voorjaar een nestgelegenheid en bouwen hier een volk op. Als voedsel richten de hommels voor wat betreft eiwitten zich op stuifmeel uit bloemen en wespen op insecten. Een goed wespenvolk verslindt jaarlijks kilo’s vliegen en muggen.
Honingbijen overwinteren als volk. Ze leggen daarom voorraden reservevoedsel aan (honing), waardoor de imker in staat is deze te oogsten alsof hij daarop recht zou hebben.  Het leven van mieren in hun kolonies is buitengewoon interessant, maar een uitleg hiervan gaat te ver voor deze imkeropleiding.
 
In een bijenvolk vindt men mannelijke en vrouwelijke  bijen. De vrouwelijke bijen zijn verdeeld in twee kasten: Werkbijen (werksters) en koninginnen.
Dar
De mannetjes noemt men dar. Ze zijn duidelijk de grootste en de lawaaierigste. Dat brommen wijst niet op agressie. Steken zullen ze nooit: ze bezitten geen angel. De aanwezigheid van darren is duidelijk gericht op voortplanting. Ze zijn dan ook niet het hele jaar door aanwezig. Alleen als de omstandigheden zo gunstig zijn dat misschien jonge koninginnen kunnen worden voortgebracht, worden tijdig daarvoor darren aangezet. In het najaar echter worden de darren niet in het volk geduld. Hen wordt dan de toegang tot het volk geweigerd, waardoor ze omkomen. Dit heet darrenslacht. Alleen zeer sterke volken houden ’s winters soms darren aan. Ook als er iets niet goed is met de koningin en de bijen haar mogelijk gaan vervangen mogen er (gelukkig) darren blijven.
De overige rol die darren spelen is niet duidelijk. Toch hebben ze een nevenfunctie die vergelijkbaar is met die van olie in een motor. Wie probeert systematisch darren uit zijn volken te weren, zal merken dat de bijen daardoor gefrustreerd raken en hun taak niet meer  naar behoren verrichten. Darren zijn in elk volk welkom, ook in een vreemd volk. Met andere bijen is dat beslist niet het geval! Ogenblikkelijk wordt opgemerkt als een bij niet tot het eigen volk behoort en de toegang wordt haar vervolgens geweigerd. Maar darren zijn meestal overal welkom. Het gebeurt dan ook vaak dat darren van woning verwisselen. Men noemt dat ‘vervliegen’.
Darren zijn overigens niet in staat om hun eigen kostje op te halen. Ze moeten als ze jong zijn zelfs gevoerd worden. Het kost een bijenvolk erg veel inspanning en voedsel om darren groot te brengen. In slechte tijden gebeurt dat dan ook niet. 
De maximum leeftijd van darren is afhankelijk van het tijdstip dat ze geboren worden. In juli is de gemiddelde levensduur 23 dagen. In het najaar kunnen ze wel 70 dagen oud worden.
Darren vliegen niet de gehele dag. Bij temperaturen lager dan 15° C zullen ze de kast niet verlaten. Onder normale omstandigheden zie je ze pas bij 18° C op de vliegplank.
Van het aanwezige broed bestaat 10 à 15 % uit darrenbroed. Echter bereikt slechts 25% hiervan volwassen stadium. Waardoor dit grote verschil komt is nog niet duidelijk geworden.  
Vrouwtjes
Het vrouwelijke deel van de bevolking bestaat uit twee kasten: de werksters en de koningin. De laatste kan zich voortplanten, de eerste hebben die mogelijkheid geofferd ten gunste van het volk (sociale insecten!) Werksters worden vrij massaal voortgebracht. Ze hebben verschillende taken, die vaak afhankelijk zijn van hun leeftijd. Ze worden ongeveer zes weken oud. In de winter is dat meer.
 
Koningin
De koningin is de enige die eitjes kan leggen. In de meest vruchtbare periode van het jaar produceert ze er wel 2000 per dag. Dat is een aantal, waarvan het gewicht vergelijkbaar is met haar lichaamsgewicht. Alle bijen in een volk zijn dus de nakomelingen van die ene koningin. Ze wordt door de imker daarom meestal de "moer" genoemd.
Behalve eitjes produceert de moer ook een uiterst belangrijk feromoon. Dit feromoon wordt "koninginnenstof" genoemd. De werksters nemen het van haar over een geven het aan elkaar door, zodat het verdeeld wordt over het hele volk. De stof is een geurstof, die zelfs bij geringe hoeveelheden belangrijke gevolgen heeft voor het gedrag van de bijen. Het zorgt er o.a. voor dat er geen andere koninginnen komen en dat de werksters geen eitjes leggen, maar goed hun werk blijven doen. Als de moer verongelukt of door de imker wordt verwijderd merken de bijen dat onmiddellijk. Ze houden op met werken en verzorgen zelfs het broed niet meer zo goed. Er ontstaat een complete chaos, ze maken een huilend geluid en lopen zelfs buiten de kast  naar moeder te zoeken.  Een koningin kan soms vijf jaar oud worden. De imker geeft haar meestal niet meer dan twee jaar, omdat daarna vaak problemen ontstaan. Het volk zelf of de imker zorgen dan voor een nieuwe koningin.
Een koningin is in staat bevruchte eitjes te leggen, maar ook onbevruchte. De laatste zijn wel degelijk levensvatbaar. Er zullen echter uitsluitend darren uit ontstaan. Darren hebben dus geen vader. Dit verschijnsel heet ‘parthenogenese’.
 
Werksters
Werksters leven meestal een maar een week of zes. In die periode hebben ze verschillende taken die vooral afhankelijk is van hun leeftijd. Na die periode zijn ze versleten en sterven meestal buiten de kast als ze bezig zijn voedsel te verzamelen. Later zal hierop uitgebreid worden ingegaan.

Het bijenjaar in vogelvlucht
Het leven van een bijenvolk hangt nauw samen met wat er in het  milieu gebeurt. Is er voldoende voedsel (dracht), hoe is de temperatuur, regen, daglengte. Het zijn belangrijke vragen, waarvan het wel en wee van een bijenvolk afhangt.
In augustus is de laatste kans de voorraden aan te vullen.
In september neemt de legactiviteit van de koningin af.
In oktober loopt het laatste broed uit.
Al snel begint zich dan de wintertros te vormen en treedt de winterrust (winterzit) in. De bijen klitten dan in een bolvormig kluwen op de lege raat. De koningin zit midden in de veilige warmte. Bijen omringen haar en voeden haar.
De buitenste bijen hebben het zwaar te verduren: zij vormen de isolatie van de tros. Echter er is een voortdurende, nauwelijks merkbare beweging, waardoor er steeds afgelost wordt. Voedsel wordt slechts opgenomen door bijen die er bij kunnen komen. Het wordt van mond tot mond doorgegeven, zodat niemand hoeft te verhongeren. Als de temperatuur in de tros lager wordt dan ongeveer 13 ⁰C produceren bijen warmte door de machtige borstspieren in een trillende beweging te brengen. Deze spieren drijven de vleugels aan, maar daarvan is in deze situatie niets te merken. Dit duurt totdat de temperatuur gestegen is tot ongeveer 18⁰C. (met uitschieters daar boven). Dit hele proces duurt zo lang er winterkoude heerst.
Bij een temperatuur van 8⁰C volgt, meestal in februari, de reinigingsvlucht waarbij de bijen massaal uitvliegen en de gezwollen einddarm geledigd wordt. Helaas kiezen de bijen hiervoor graag moeders drogende wasgoed als mikpunt. Meestal kun je een reinigingsvlucht meerdere malen per jaar waarnemen.  Niet lang daarna worden de eerste eitjes gelegd en wordt ook de nesttemperatuur drastisch verhoogd tot ongeveer 35⁰C. Hierdoor stijgt ook de voedselopname geweldig. 
Als de winterverliezen hersteld zijn, groeit een volk snel door tot het zo sterk is, dat de bijen in staat zijn nieuwe koninginnen te kweken. De zwermperiode breekt aan (mei en juni). Na de langste dag is de zwermdrift meestal over en groeien de volken weer uit tot wintersterkte en verzamelen tegelijkertijd de wintervoorraad. De mate waarin dat verzamelen van de wintervoorraad gelukt is van invloed op de volkssterkte. Het is belangrijk dat er in deze periode veel te eten is. De imker kan hier helpen.Daardoor zal een volk sterk worden en gemakkelijker de winter doorkomen en in het voorjaar ook een betere start hebben. Hier ligt dus een grondslag voor succesvol imkeren. Meestal laat men het bijenjaar dus hier beginnen.

De steek
Een bij beschikt over een aantal waarnemingsorganen (receptoren) die prikkels uit de buitenwereld opvangen en doorgeven aan het zenuwstelsel. Dit zorgt voor een passende reactie. Een bij bezit receptoren voor:
- mechanische prikkels 
- chemische prikkels
- thermische prikkels
- lichtprikkels.
- geluidsprikkels 
Een belangrijk aspect van het leren omgaan met bijen is het leren kennen van de prikkels en van de reactie daarop.  Enkele voorbeelden ter illustratie.
- Bijen bezitten grote facetogen, waarmee ze echter niet zo duidelijk vormen kunnen onderscheiden. Een snelle beweging lokt direct een verdedigingsactie uit.
- Bijen kunnen uitstekend ruiken. Een bij die merkt dat een collega steekt ruikt dat onmiddellijk en is even snel bereid ook te steken.
- Een bijenvolk dat eerst enige malen is opgeschrikt door een ‘imker’ die bezig is de kast open te maken zal zeer bereid zijn het nest te verdedigen en misschien zelfs niet afwachten tot de man binnen is.
Bijensteken zijn onplezierig en niemand zit er op te wachten. Toch zal een imker ermee moeten rekenen dat hij ooit gestoken zal worden. Door het gedrag van bijen te leren kennen is veel stekerij te voorkómen. Meestal heeft de imker de steek te wijten aan het eigen gedrag.  Word je echter toch gestoken, dan moet je er op rekenen dat de angel in de huid achterblijft, samen met het gifblaasje. Dit orgaantje blijft pulseren tot alle gif in het lichaam is gepompt. Dus: zo snel mogelijk verwijderen.
De gevolgen van een bijensteek zijn niet altijd gelijk. Afhankelijk van de plaats waar men gestoken wordt volgt er een zekere mate van pijn, vergelijkbaar met het zich steken met een speld. Daarnaast kunnen er andere reacties optreden in de vorm van zwellingen en jeuk.
 
De medicus Müller heeft deze reacties ingeschaald in vijf klassen (de schaal van Müller).
1. Plaatselijke ontstaan van een rode plek, gepaard gaande met jeuk.
2. Plaatselijke zwelling, gepaard gaande met de onder 1 genoemde verschijnselen.
3. Verschijnselen als genoemd onder 2, maar de zwelling strekt zich uit voorbij meerdere gewrichten.
4. Gegeneraliseerde reacties, waarbij de verschijnselen zich manifesteren op afstand van de steekplaats.
5. Allergische reacties. Daarbij daalt de bloeddruk en versnelt de hartslag. De ademhaling gaat piepend. Soms verliest het slachtoffer de beheersing over blaas- en darminhoud. Deze toestand kan tot bewusteloosheid leiden en is levensbedreigend (anafylactische reactie).
Schaal 1 t/m 3 zijn normaal voor ieder die met bijen omgaat. De reacties hebben niets te maken met allergie of overgevoeligheid. Er hoeft dus ook geen arts geraadpleegd te worden. Ze zijn wel erg hinderlijk.
Vanaf schaal vier ligt de zaak anders. Aangeraden wordt nu wel een arts te raadplegen en zich te laten behandelen tegen de gevolgen. Zeker geldt dit voor schaal vijf: dan is dringend en met spoed behandeling noodzakelijk. Bij deze reacties is het zinvol zich af te vragen of de hobby wel moet worden doorgezet of dat een desensibilisatie moet worden overwogen. Het bijengif wordt door medici ingedeeld in een groep allergenen die bekend staat als imunoglobuline van het type E (IgE).  Daarbij lijken de eerste steken die men oploopt geen gevolgen te hebben. Echter zetten deze steken het lichaam aan tot de vorming van z.g. mestcellen. Dit zijn grote cellen, waarin het lichaam stoffen opslaat als histamine, dopamine, acetylcholine, kinine (ongeveer 15 verschillende stofjes). Als dit proces beëindigd is, volgt er bij een volgende steek het opengaan van de mestcel, waardoor de genoemde stoffen vrij komen. Het zijn deze lichaamseigen stoffen, die de reactie veroorzaken.
De gevolgen zijn niet mis. Eén zo’n steek is voldoende om een muis te doden. Voor mensen zijn de gevolgen gelukkig meestal minder ernstig. Een zeer flinke zwelling en jeuk plus het worden uitgelachen door ongevoelige medemensen zijn echter geen abnormale verschijnselen. Het is dus verstandig het angeltje zo spoedig mogelijk te verwijderen. Dit gaat het beste met de nagel of met een mesje. Probeer echter nooit de angel aan te vatten met duim en wijsvinger. Het resultaat is het omgekeerde van het beoogde doel. Het zij u een troost dat elke steek mee helpt immuniteit op te bouwen.  Na langere tijd en meerdere steken vindt nauwelijks vorming van mestcellen meer plaats, zodat zwellingen e.d. achterwege blijven. Zo iemand gaat dan door voor immuun voor bijensteken. Imkers noemen zo iemand meestal steekvast. Toch kunnen, ook bij de ervaren imkers, deze onaangename verschijnselen plotseling weer de kop opsteken.