Imkerij De Bijenhof 

 sinds 1980 

Van Ei tot Bij

Het broednest

De ontwikkeling van een broednest begint meestal ergens in februari na de reinigings­vluchten. Voor dat tijdstip is er soms al broed aanwezig, maar de hoeveelheid is slechts gering. Pas na de reinigingsvlucht komt de ontwikkeling van het broednest goed op gang. De aanwezigheid van een broednest veroorzaakt in het nest een aanzienlijke temperatuur­verhoging. In de wintertros heerst een temperatuur die schommelt tussen 13 °C en 20 °C. Zodra er een broednest is wordt de temperatuur gebracht op ongeveer 35 °C. Dit verschil kan de imker duidelijk constateren door de handen op de dekplank te leggen. Zelfs kan hij zo een indruk krijgen van de grootte van het broednest.
Een vroeg broednest is soms minder gunstig. Jonge bijen gebruiken veel stuifmeel, omdat de aminozuren ervan noodzakelijk zijn voor de vorming van eiwitten ten behoeve van de ontwikkeling van lichaamscellen. Behalve voldoende stuifmeel is ook een grote variatie aan stuifmeel nodig. De bijen moeten kunnen beschikken over een compleet spectrum van aminozuren, die nu eenmaal niet te vinden zijn in het pollen van een enkele plantensoort. Elke plant kent immers zijn specifieke vorm en samen­stelling van het stuifmeel.
Behalve kwaliteit is ook kwantiteit noodzakelijk. In de literatuur wordt vaak genoemd dat een bijenvolk 30 kg pollen per jaar consumeert. In het vroege voorjaar is de aanwezigheid van voldoende en goed stuif­meel dus een voorwaarde voor de opbouw van een gezond en sterk bijenvolk. Als dat ontbreekt, ontstaan er slecht gevoede en daardoor slecht ontwikkelde bijen, die vatbaar zijn voor ziekten en een kortere levensverwachting hebben.
In het voorjaar is er maar een beperkt aantal bloemen dat goed en voedselrijk stuifmeel te bieden heeft. De bijen moeten dan terugvallen op in de raat opgeslagen stuifmeel, dat waarschijnlijk in de loop van de wintermaanden kwaliteitsverlies heeft geleden. Het weer is vaak te koud, te vochtig en te winderig om verre vluchten te kunnen maken om deze dracht te bevliegen. Veel imkers die het probleem onderkennen trachten verbetering te brengen door het aanplanten van geschikte planten in de onmiddellijke omgeving van de bijenstand. Voorbeelden van zulke planten zijn o.a.:
  - gele kornoelje (Cornus mas)
  - winterbloeiende heide (Erica carnea)
  - winterakoniet (Eranthis hyemalis)
  - krokus (Crocus vermis)
  - kerstroos (Helleborus niger)
  - sneeuwklokje (Galanthus nivalis)
  - wilg (o.a. Salix caprea, S. smithiana)

Meer informatie vind je in drachtplantenkalenders in veel bijenboeken.

 Het broednest begint vaak in het midden van de kast. Soms zie je echter een begin aan de uiterste linker of rechter kant (meestal de warmste zijde). Voor de bijen maakt dat weinig verschil, maar sommige imkers denken te moeten corrigeren door het broednest om te hangen, zodat voedsel aan beide zijden bereikbaar wordt. Het broednest begint als een klein plekje ter grootte van een euro op een enkel raam. Al gauw wordt de oppervlakte spiraalvormig uitgebreid. Ook de aan­grenzende ramen worden in gebruik genomen, zodat een bolvorm ontstaat, die wel lijkt op de vorm van de wintertros.

Vanaf mei kan het broed een raam vullen van lat tot lat. Sterke volken kunnen 15 tot 18 ramen broed hebben. Als er zich eitjes aan de rand van het broednest bevinden is dat een teken van een zich uitbreidend broednest.